woensdag 18 oktober 2017

Short Story | Lifesaver


“Hij gaat het niet halen,” fluistert de jonge arts, zijn stem trilt. Hij heeft er alles aan gedaan om mijn broer te kunnen redden, maar zijn verwondingen zijn te erg. Diep vanbinnen leek ik al te weten dat hij het niet zou gaan redden, maar nu ik de hoop moet opgeven, breekt mijn hart.

Tranen ontsnappen uit mijn ooghoeken terwijl ik de hand van mijn broer vastpak en mijn lippen op zijn voorhoofd druk. Een afscheidskus.

Heel even opent hij zijn ogen om me nog een laatste keer aan te kunnen kijken, zijn blik is vervuld van liefde – hij lijkt zelfs gelukkig te zijn –  maar zodra hij zijn
 ogen weer sluit, voel ik hoe zijn lichaam slap wordt. Zijn ziel heeft zijn lichaam verlaten en stijgt nu op naar de hemel, waar hij zonder angst verder mag leven.

De jonge arts kijkt me medelevend aan, maar ik weet dat ik de kamer uit zal moeten. Na nog een allerlaatste kus op zijn voorhoofd, verlaat ik de kamer. Mijn hart is weggerukt uit mijn lichaam en heeft plaatsgemaakt voor een zwart gat van opgesloten verdriet. De tranen blijven maar over mijn wangen stromen, mijn ademhaling versnelt en ik moet mijn best doen om niet te gaan hyperventileren. Verblind door mijn tranen probeer ik mezelf naar de wachtkamer te loodsen, maar mijn knieën kunnen het gewicht van mijn plotseling loodzware lichaam niet meer aan en ik zak in op de witte ziekenhuisvloer.

Iemand komt in kleermakerszit naast me zitten en legt bezorgd een hand op mijn schouder. Mijn wereld is volledig ingestort nu mijn broer is overleden, er is niemand meer die voor me kan zorgen, niemand die ervoor kan zorgen dat ik me veilig voel. Ik ben de enige die is overgebleven. Alleen.

Waar moet ik heen nu er niemand meer is die voor me kan zorgen? Moet ik naar een weeshuis tot ik achttien word? De gedachten mengen zich met het beeld van mijn stervende broer en ik begin nog harder te huilen.

“Gaat het wel?” De vreemde die naast me zit klinkt ontzettend bezorgd. Ik schud mijn hoofd, niet in staat om een woord uit te brengen. Langzaam wordt mijn hart versplinterd en vermalen tot er niets meer overblijft dan het zwarte gat van verdriet en pijn. Het doet me pijn om adem te halen terwijl mijn broer nooit meer zal ademhalen.

Uiterst voorzichtig strijkt de jongen een pluk haar uit mijn gezicht, maar ik merk het nauwelijks. Het kost me te veel inspanning om rechtop te blijven zitten en op mijn ademhaling te letten. Mijn lichaam wil niet meer, maar een zwak stemmetje in mijn hoofd blijft aanhouden dat ik moet doorzetten, dat ik me niet zomaar gewonnen moet geven.

“Isaac is dood,” fluister ik. De woorden blijven maar door mijn hoofd rondspoken nu ik ze hardop heb uitgesproken. Isaac is dood. Isaac is dood. Isaac is dood. Als een mantra blijft het hangen in mijn hoofd en plotseling heb ik de kracht niet meer om rechtop te blijven zitten.

Mijn lichaam zakt opzij, tegen de jongen naast me aan. Hij slaat voorzichtig zijn armen om me heen, om me te troosten, of om ervoor te zorgen dat ik niet nog verder inzak. Zijn hartslag is geruststellend, maar doet me tegelijkertijd denken aan alle momenten dat Isaac me in een knuffel trok om me te troosten. Altijd hoorde ik zijn hart levendig kloppen, het kalmeerde me en zorgde ervoor dat ik me veilig voelde.

Bij de hartslag van de vreemde jongen heb ik gemengde gevoelens; het zorgt ervoor dat ik me veilig en getroost voel, maar het doet me ook denken aan Isaac, wiens organen op dit moment worden verwijderd om er iemand anders mee te kunnen redden.

De jongen zegt niets, hij houdt me alleen maar vast terwijl we op de koude ziekenhuisvloer zitten. Na een tijdje zijn mijn tranen op en is de kou van de ziekenhuisvloer bijna tot in mijn botten doorgedrongen.

“Kom, je moet van deze koude vloer af, anders wordt je dadelijk ziek,” fluistert de jongen, voorzichtig laat hij me los en staat op. Langzaam voel ik de kracht in mijn spieren terugkomen en neem dankbaar zijn uitgestoken hand aan. Hij begeleidt me rustig naar een zachte stoel en loopt dan weg, om even later terug te komen met een kop vol warme chocolademelk.

“Bedankt,” fluister ik schor, mijn stem is nauwelijks te horen, maar aan de glimlach op zijn gezicht zie ik dat hij me heeft gehoord.

“Graag gedaan,” antwoordt hij, terwijl hij op de stoel naast me gaat zitten. “Kan ik misschien iemand bellen die je kan komen ophalen?” Zijn vriendelijke aanbod maakt dat de tranen opnieuw in mijn ogen springen, maar ik doe er alles aan om ze niet te laten ontsnappen.

“Ik kan nergens heen,” zucht ik verdrietig, maar het is de harde waarheid. Ik ben de enige overgeblevene in mijn hele familie. Nog nooit heb ik me zo eenzaam gevoeld.

“Het spijt me,” fluistert de jongen, zachtjes knijpt hij in mijn hand, alsof hij me wil laten weten dat het uiteindelijk allemaal goed zal komen.

De jonge arts die heeft geprobeerd mijn broer te redden, komt de wachtkamer binnengelopen.

“Meneer Silas?” Vragend kijkt hij de wachtkamer rond, de jongen naast me kijkt op. Hij verontschuldigt zich voordat hij opstaat en naar de arts loopt.

“Uw broertje wordt op dit moment klaargemaakt voor de orgaantransplantatie, hij heeft geluk gehad dat er op het laatste moment een donor voor hem is gevonden. U kunt hem nu nog even bezoeken voor de transplantatie zal beginnen en dan zullen we u na de operatie verder op de hoogte brengen.” De stem van de arts is gedempt, maar ik zit zo dichtbij dat ik de woorden van de arts toch kan horen. De jongen kijkt me verontschuldigend aan, voordat hij de arts volgt, maar ik begrijp het en glimlach bemoedigend naar hem. Misschien is het wel een orgaan van Isaac dat het broertje van de jongen kan helpen.

Als de jongen tien minuten later terugkomt, trekt hij me in een stevige knuffel.

“Jouw broer is de reddende engel van mijn broertje.”


Geschreven door Danee.

1 opmerking

© Bababs Books
Maira Gall