“Hij gaat het niet
halen,” fluistert de jonge arts, zijn stem trilt. Hij heeft er alles aan gedaan
om mijn broer te kunnen redden, maar zijn verwondingen zijn te erg. Diep
vanbinnen leek ik al te weten dat hij het niet zou gaan redden, maar nu ik de
hoop moet opgeven, breekt mijn hart.
Tranen ontsnappen uit
mijn ooghoeken terwijl ik de hand van mijn broer vastpak en mijn lippen op zijn
voorhoofd druk. Een afscheidskus.
Heel even opent hij
zijn ogen om me nog een laatste keer aan te kunnen kijken, zijn blik is vervuld
van liefde – hij lijkt zelfs gelukkig te zijn – maar zodra hij zijn
ogen weer sluit, voel ik hoe zijn lichaam slap wordt. Zijn ziel heeft zijn lichaam verlaten en stijgt nu op naar de hemel, waar hij zonder angst verder mag leven.
ogen weer sluit, voel ik hoe zijn lichaam slap wordt. Zijn ziel heeft zijn lichaam verlaten en stijgt nu op naar de hemel, waar hij zonder angst verder mag leven.
De jonge arts kijkt me
medelevend aan, maar ik weet dat ik de kamer uit zal moeten. Na nog een
allerlaatste kus op zijn voorhoofd, verlaat ik de kamer. Mijn hart is weggerukt
uit mijn lichaam en heeft plaatsgemaakt voor een zwart gat van opgesloten
verdriet. De tranen blijven maar over mijn wangen stromen, mijn ademhaling
versnelt en ik moet mijn best doen om niet te gaan hyperventileren. Verblind
door mijn tranen probeer ik mezelf naar de wachtkamer te loodsen, maar mijn
knieën kunnen het gewicht van mijn plotseling loodzware lichaam niet meer aan
en ik zak in op de witte ziekenhuisvloer.
Iemand komt in
kleermakerszit naast me zitten en legt bezorgd een hand op mijn schouder. Mijn
wereld is volledig ingestort nu mijn broer is overleden, er is niemand meer die
voor me kan zorgen, niemand die ervoor kan zorgen dat ik me veilig voel. Ik ben
de enige die is overgebleven. Alleen.
Waar moet ik heen nu
er niemand meer is die voor me kan zorgen? Moet ik naar een weeshuis tot ik
achttien word? De gedachten mengen zich met het beeld van mijn stervende broer
en ik begin nog harder te huilen.
“Gaat het wel?” De
vreemde die naast me zit klinkt ontzettend bezorgd. Ik schud mijn hoofd, niet
in staat om een woord uit te brengen. Langzaam wordt mijn hart versplinterd en
vermalen tot er niets meer overblijft dan het zwarte gat van verdriet en pijn.
Het doet me pijn om adem te halen terwijl mijn broer nooit meer zal ademhalen.
Uiterst voorzichtig
strijkt de jongen een pluk haar uit mijn gezicht, maar ik merk het nauwelijks.
Het kost me te veel inspanning om rechtop te blijven zitten en op mijn
ademhaling te letten. Mijn lichaam wil niet meer, maar een zwak stemmetje in
mijn hoofd blijft aanhouden dat ik moet doorzetten, dat ik me niet zomaar
gewonnen moet geven.
“Isaac is dood,”
fluister ik. De woorden blijven maar door mijn hoofd rondspoken nu ik ze hardop
heb uitgesproken. Isaac is dood. Isaac is dood. Isaac is dood. Als een mantra
blijft het hangen in mijn hoofd en plotseling heb ik de kracht niet meer om
rechtop te blijven zitten.
Mijn lichaam zakt
opzij, tegen de jongen naast me aan. Hij slaat voorzichtig zijn armen om me
heen, om me te troosten, of om ervoor te zorgen dat ik niet nog verder inzak.
Zijn hartslag is geruststellend, maar doet me tegelijkertijd denken aan alle
momenten dat Isaac me in een knuffel trok om me te troosten. Altijd hoorde ik
zijn hart levendig kloppen, het kalmeerde me en zorgde ervoor dat ik me veilig
voelde.
Bij de hartslag van de
vreemde jongen heb ik gemengde gevoelens; het zorgt ervoor dat ik me veilig en
getroost voel, maar het doet me ook denken aan Isaac, wiens organen op dit
moment worden verwijderd om er iemand anders mee te kunnen redden.
De jongen zegt niets,
hij houdt me alleen maar vast terwijl we op de koude ziekenhuisvloer zitten. Na
een tijdje zijn mijn tranen op en is de kou van de ziekenhuisvloer bijna tot in
mijn botten doorgedrongen.
“Kom, je moet van deze
koude vloer af, anders wordt je dadelijk ziek,” fluistert de jongen,
voorzichtig laat hij me los en staat op. Langzaam voel ik de kracht in mijn
spieren terugkomen en neem dankbaar zijn uitgestoken hand aan. Hij begeleidt me
rustig naar een zachte stoel en loopt dan weg, om even later terug te komen met
een kop vol warme chocolademelk.
“Bedankt,” fluister ik
schor, mijn stem is nauwelijks te horen, maar aan de glimlach op zijn gezicht
zie ik dat hij me heeft gehoord.
“Graag gedaan,”
antwoordt hij, terwijl hij op de stoel naast me gaat zitten. “Kan ik misschien
iemand bellen die je kan komen ophalen?” Zijn vriendelijke aanbod maakt dat de
tranen opnieuw in mijn ogen springen, maar ik doe er alles aan om ze niet te
laten ontsnappen.
“Ik kan nergens heen,”
zucht ik verdrietig, maar het is de harde waarheid. Ik ben de enige
overgeblevene in mijn hele familie. Nog nooit heb ik me zo eenzaam gevoeld.
“Het spijt me,”
fluistert de jongen, zachtjes knijpt hij in mijn hand, alsof hij me wil laten
weten dat het uiteindelijk allemaal goed zal komen.
De jonge arts die
heeft geprobeerd mijn broer te redden, komt de wachtkamer binnengelopen.
“Meneer Silas?”
Vragend kijkt hij de wachtkamer rond, de jongen naast me kijkt op. Hij
verontschuldigt zich voordat hij opstaat en naar de arts loopt.
“Uw broertje wordt op
dit moment klaargemaakt voor de orgaantransplantatie, hij heeft geluk gehad dat
er op het laatste moment een donor voor hem is gevonden. U kunt hem nu nog even
bezoeken voor de transplantatie zal beginnen en dan zullen we u na de operatie
verder op de hoogte brengen.” De stem van de arts is gedempt, maar ik zit zo
dichtbij dat ik de woorden van de arts toch kan horen. De jongen kijkt me
verontschuldigend aan, voordat hij de arts volgt, maar ik begrijp het en
glimlach bemoedigend naar hem. Misschien is het wel een orgaan van Isaac dat
het broertje van de jongen kan helpen.
Als de jongen tien
minuten later terugkomt, trekt hij me in een stevige knuffel.
“Jouw broer is de
reddende engel van mijn broertje.”
Geschreven door Danee.
Geschreven door Danee.
Mooi geschreven awwhhh❤
BeantwoordenVerwijderen